De negentiende eeuw tweede helft
In 1858 heeft de molen een roe afgemalen en Bremken heeft een opmerking over de rekening: Gezien & geen aanmerking, alleenlijk de opmerking dat de eene roede de andere zeer veel moet beschadigd hebben blijkens de menigte hekkens en zomers hierboven gemeld.
In 1859 wordt bij diverse ijzergieterijen offerte gevraagd voor de levering van een nieuwe bovenas. Per 100 Nederlandse ponden kost dat bij A.Nolet in Schiedam ƒ16,25, bij A.J. Pennis uit Dordrecht ƒ15,95 en bij de Nederlandse Stoomboot Maatschappij in Rotterdam ƒ18,00. Het wordt dus F.J. Penn en Comp. voor een totaalbedrag van ƒ507,28. Daar moeten wel nieuwe halsstenen voor gekocht worden. Ook Bremken stuurt een rekening: in april heeft hij gecorrespondeerd over de ijzeren as (ƒ1,50), in juni is hij de mal gaan keuren (ƒ4,00) en in juli is hij de as gaan keuren en was erbij toen de as gewogen is (ƒ5,00).
Op 13 juli 1860 stuurt het polderbestuur een brief aan Gedeputeerde Staten:
Dat wij ons uit volkomen overtuiging verklaren tegen de oprigting van één Hoogheemraadschap voor het eiland IJsselmonde, vermits wij zulks noch nuttig, noch wenselijk veel minder noodzakelijk voor de beveiliging en het finantieel belang van dezen polder kunnen beschouwen. (Deze opvatting is tot en met de opheffing van de polder in 1974 onveranderd gebleven.)
In 1864 merkt fabrijk Bremken in de defektlijst op: De molenroeden zijn nog zonder zigtbaar gebrek; indien men een in voorraad wil recommandeer ik een ijzere te nemen de oude houte ligt dan tot waarborg en de ijzere wordt terstond gestoken. Hij berekent, dat de aankoop en het transport ƒ350+ƒ10=ƒ360,- zal kosten.
In 1865 wordt een nieuwe keur vastgesteld. Daarin is geregeld, waaraan iedereen in de polder zich te houden heeft. In artikel 15 staat, dat zonder schriftelijke toestemming van het bestuur is het verboden binnen den afstand van twee honderd ellen van des polders molens eenig houtgewas, hoe ook genaamd te planten en op de wateringen des polders gelegen achter de huizen of erven, te stellen eenige privaten of sekreten, of het vuil daarvan op die wateringen te doen ontlasten; de thans aldaar aanwezige privaten of sekreten zullen binnen twee maanden na de afkondiging dezer verordening moeten zijn weggeruimd (maar het sekreet bij de molen blijft staan).
Op 6 september 1867 beslist het polderbestuur, dat wordt goedgevonden tengevolge het overlijden van den watermolenaar van dezen polder diens nog competerende gelden uit te betalen aan zijn zoon mede watermolenaar te Rhoon. Tevens om A. Knecht te Charlois provisioneel in bemalen van den watermolen op te dragen en om in de gemeente Rhoon, Charlois en Barendrecht bij publicatie de sollicitanten naar de betrekking van watermolenaar op te roepen en hun uit te noodigen zich tot dat einde, tot den 14 dezer te vervoegen bij den Dijkgraaf.
Op 3 oktober blijkt: De voorzitter deelt mede dat Arie de Knecht Pz te Charlois de benoeming van watermolenaar van deze polder tegen eene jaarwedde van tachtig gulden en twee gulden vijftig cent voor olie heeft aangenomen.
Maar dat duurt niet lang, want op 24 april 1868 blijkt: Vermits de watermolenaar aan zijne verplichting om op den molen te wonen niet kon voldoen is met algemene stemmen tot watermolenaar benoemd Maarten Molenaar te Poortugaal tegen een jaarwedde van tachtig gulden en twee gulden vijftig cent voor olie.
In 1870 willen de polders uitwaterend op de Koedood de afwatering verbeteren door het stichten van een stoomgemaal.
In 1875 vraagt de polder offerte aan de ijzergieterij De Prins van Oranje voor de levering van een ijzeren scheprad met een middellijn van 5 meter, een breedte van 0,32 meter, met 24 schoepen en een spiegel van 0,75 meter. Deze wordt in oktober geleverd voor ƒ606,00, terwijl dit een jaar eerder nog ƒ695,- zou hebben moeten kosten. De leverantie is franco voor de wal met twee schoepen in voorraad en een smid met gereedschap tot hulp bij het stellen. Er is een garantie van 15 jaar.
Op 2 augustus 1876 sturen Gebroeders B.Pot een orderbevestiging voor een molenroede nummer 990 met een lengte van 21.75 meter te leveren voor ƒ400,00 franco in de Rhoonsche haven.
In 1878 is het traktement van de dijkgraaf ƒ20,00, van een heemraad ƒ10,00, van de secretaris ƒ15,00, de penningmeester ƒ15,00, de bode ƒ9,00. Verder zijn de huishoudelijke kosten ƒ40,00, de kantoorkosten van de secretaris en penningmeester zijn ieder ƒ10,00.
In
1886 zoekt het bestuur
een goede gebruikte ijzeren molenroe, maar die is niet te vinden en men besluit een advertentie te plaatsen. De firma Gebr. B. Pot heeft de advertentie gelezen en wil
een roedje van bovengenoemde lengte (21,50 meter) leveren á ƒ335,- + ƒ10,- vracht. Aldus wordt besloten tot aanschaf van
een ijzeren roede no 1478 lang 21.75 M. In mei 1890 is Leen van de Weijden watermolenaar geworden tegen een jaarloon van ƒ95,00. In datzelfde jaar is hij getrouwd, sterven zijn vader en moeder en voor het jaar om is, wordt in de molen z'n eerste kind geboren, dat na een paar weken ook overlijdt.
Op 16 maart 1898 praat de ingelandenvergadering over een voorstel om de plannen van de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij tot uitbreiding van het tramwegennet op de Zuid-Hollandse eilanden financieel te ondersteunen. Het gaat om een jaarlijkse bijdrage gedurende 10 achtereenvolgende jaren van 5 cent per omslagplichtige hectare. Het zal ingaan op het tijdstip, dat de geprojecteerde lijn Hellevoetsluis - Rotterdam in exploitatie wordt gebracht; tesamen ƒ10,08. Het voorstel is met 63 tegen 24 stemmen aangenomen.
Er is een rekening van een wollenvlag lang 4M bij 2.10M voor ƒ9,00 met een vlaggenstok met knop en touwen voor ƒ2,50. Het verven van de stok en het vergulden van de knop kost ook ƒ2,50. Is dat ter ere van de inhuldiging van koningin Wilhelmina?